
Jurisprudentie
AU0776
Datum uitspraak2005-08-10
Datum gepubliceerd2005-08-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200500711/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-08-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200500711/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 7 september 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk, vastgesteld het wijzigingsplan "Bestemmingsplan Centrum 1974 (Klundert) 33e wijziging Oliemolenstraat 44-46".
Uitspraak
200500711/1.
Datum uitspraak: 10 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk,
appellant,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 september 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk, vastgesteld het wijzigingsplan "Bestemmingsplan Centrum 1974 (Klundert) 33e wijziging Oliemolenstraat 44-46".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 16 november 2004, no. 1026500, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 20 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.D.M. Coolen-Roest, ambtenaar van de gemeente, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A. van de Laar, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn daar gehoord [partij A], vertegenwoordigd door mr. A.J.A. Dielissen, advocaat te Bergen op Zoom, en [partij B], vertegenwoordigd door mr. B.J. Berton, advocaat te Zoetermeer.
2. Overwegingen
Toetsingskader
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van appellant
2.2. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het wijzigingsplan.
2.2.1. Appellant voert aan dat het wijzigingsplan voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 26 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Centrum 1974 Klundert" (hierna: het bestemmingsplan). Indien een inhoudelijke wijziging van een bestemmingsplan is toegestaan, mogen volgens appellant ook de voorschriften worden gewijzigd. Appellant wijst er tevens op dat verweerder in 1992 en 2002 wel goedkeuring heeft verleend aan wijzigingsplannen waarbij de planvoorschriften zijn gewijzigd. Volgens appellant is de wijzigingsbevoegdheid bovendien aan voldoende objectieve grenzen gebonden. Daarnaast voert appellant aan dat er vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen aanleiding is om aan het wijzigingsplan goedkeuring te onthouden.
Het bestreden besluit
2.3. Verweerder stelt dat artikel 26 van de voorschriften van het bestemmingsplan appellant niet de bevoegdheid geeft de bebouwingsbepalingen van het bestemmingsplan te wijzigen. Verweerder is van mening dat artikel 26 van de voorschriften van het bestemmingsplan strikt moet worden geïnterpreteerd. Hij acht het plan in strijd met het karakter en de reikwijdte van artikel 11 van de WRO.
Vaststelling van de feiten
2.4. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.1. Het plan betreft een wijziging van het bestemmingsplan, zoals gewijzigd bij het op 24 mei 1978 goedgekeurde 3e wijzigingsplan dat voorzag in de bouw van twee woningen aan de Oliemolenstraat 44 en 46.
2.4.2. Met toepassing van artikel 26 van de voorschriften van het bestemmingsplan heeft appellant dit bestemmingsplan gewijzigd. Artikel 26 luidt, voorzover hier relevant:
1. Burgemeester en wethouders kunnen onder goedkeuring van gedeputeerde staten bestemmingen en bebouwingsgrenzen wijzigen, met inachtneming van hetgeen hieronder is bepaald.
2. De wijziging mag alleen gronden betreffen welke het eigendom van de gemeente zijn, dan wel gronden waarvan de eigenaar of een ander zakelijk gerechtigde om een wijziging heeft verzocht.
3. Bij de wijziging mag:
a. de dichtheid van de woonbebouwing met niet meer dan 5% veranderen.
b. de totale oppervlakte openbaar groen niet verminderen.
c. de voor parkeerruimte gereserveerde oppervlakte niet verminderen.
d. de ligging van de hoofdwegen niet noemenswaardig wijzigen.
2.4.3. Artikel 2 van de voorschriften van het plan voorziet ten opzichte van het bestemmingsplan in enkele wijzigingen. Artikel 2 luidt, voor zover hier relevant:
2. In afwijking van het bepaalde in artikel 8, lid 2 van het in artikel 1 omschreven bestemmingsplan Centrum 1974 geldt ten aanzien van de bebouwing die is weergegeven op de in lid 1 bedoelde kaart behorend bij het onderhavige wijzigingsplan dat de dakhelling van de gebouwen niet minder dan 32° en niet meer dan 50° mag bedragen.
3. In afwijking van de regeling op de kaart behorend bij het onderhavige bestemmingsplan dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 meter bedraagt, mag ter plaatse van de aanduiding "afwijkende afstand tot de zijdelingse perceelsgrens toegestaan" de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het onderhavige wijzigingsplan reeds bestaande kortere afstand dan 3 m tot de zijdelingse perceelsgrens worden gehandhaafd. De afwijking mag niet worden vergroot.
4. In aanvulling op de regeling op de kaart behorend bij het onderhavige wijzigingsplan geldt dat de hoogte van de bebouwing maximaal 8,5 m bedraagt.
Voorts voorziet het plan in wijziging van de bestemmingsplankaart, waarbij enkele bestemmingen zijn gewijzigd evenals de bebouwingsgrenzen van de woningen.
Met deze wijzigingen beoogt appellant het plan in overeenstemming te brengen met de bestaande situatie aan de Oliemolenstraat 44 en 46.
Het oordeel van de Afdeling
2.5. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan, voorzover hier van belang, bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders het plan kan wijzigen binnen bij het plan te bepalen grenzen.
Mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden dient in een wijzigingsbepaling in voldoende mate te worden bepaald in welke gevallen en op welke wijze hiervan gebruik mag worden gemaakt. Een op artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening berustende wijzigingsbevoegdheid dient derhalve in deze beide opzichten door voldoende objectieve normen te worden begrensd.
De vraag of een wijzigingsbepaling door voldoende objectieve normen wordt begrensd hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij kan onder meer belang worden gehecht aan de aard van de wijziging, de omvang van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet en de aanleiding voor het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid. Onder omstandigheden kan voldoende zijn dat duidelijk is welke bij het plan gelegde bestemming in welke andere bestemming kan worden gewijzigd.
2.5.1. De wijzigingsbevoegdheid in artikel 26 van de voorschriften van het bestemmingsplan maakt het mogelijk bestemmingen en bebouwingsgrenzen te wijzigen. In het bestemmingsplan zijn 21 bestemmingen opgenomen die voorzien in functies van uiteenlopende aard. Welke bestemming in welke bestemming kan worden gewijzigd, is niet geregeld. De wijzigingsbevoegdheid biedt de mogelijkheid deze bestemmingen te wijzigen in bestemmingen die niet in het bestemmingsplan voorkomen. Voorts geldt de wijzigingsbevoegdheid voor het gehele centrum van Klundert. De in het tweede en derde lid van artikel 26 van de planvoorschriften opgenomen voorwaarden vormen slechts een zeer geringe beperking van de wijzigingsbevoegdheid. Hierdoor heeft appellant de bevoegdheid het plan wezenlijk te veranderen. Artikel 26 van de planvoorschriften is aldus niet door voldoende objectieve normen begrensd. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat deze bepaling in strijd met artikel 11 van de WRO en derhalve onverbindend is. Appellant had zich daarom moeten onthouden van het geven van toepassing aan artikel 26.
2.5.2. Verweerder heeft in het enkele feit dat hij 1992 en 2000 wel goedkeuring heeft verleend aan soortgelijke wijzigingen van de voorschriften van het bestemmingsplan, terecht geen aanleiding gezien het plan goed te keuren. Van verweerder kan immers niet worden geëist dat hij na eerdere onrechtmatig genomen besluiten opnieuw een besluit neemt dat indruist tegen artikel 11 van de WRO.
Reeds vanwege het voorgaande heeft verweerder terecht goedkeuring onthouden aan het plan.
De overige beroepsgronden van appellant behoeven geen bespreking.
Het beroep van appellant is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Verbeek
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2005
270-482.